10K+ studenti - 4.8/5

Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Corso di olandese: A1 principiante (programma)

Programma di olandese livello A1 con audio, esercizi di scrittura, materiali di grammatica e vocabolario per l'uso durante le nostre lezioni di conversazione.

    6 moduli di apprendimento per livello Situazioni pratiche Audio, video ed esercizi

Iscriviti ora!

Capitolo Obiettivi di apprendimento Materiali didattici Azioni
A1:1 Groeten en afscheid (Saluti e arrivederci)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Basisbegroetingen en afscheidsgroeten. (Saluti e addii di base.)

Vocabolario ed esercizi

A1:2 Je naam zeggen (Dire il tuo nome)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Vertel je naam en vraag naar de naam van iemand anders (Di' il tuo nome e chiedi il nome di qualcuno)
  • Titels en manieren om mensen aan te spreken. (Meneer, mevrouw,...) (Titoli e modi di rivolgersi alle persone. (Signore, signorina,...))
  • Stel jezelf voor (Presentati)

Vocabolario ed esercizi

A1:3 Waar kom je vandaan? (Di dove sei?)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Vraag iemand waar ze vandaan komen (Chiedi a qualcuno da dove viene)
  • Zeg je nationaliteit (Dichiara la tua nazionalità)

Vocabolario ed esercizi

A1:4 Cijfers en tellen (Numeri e conteggio)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Leer tellen (Impara a contare)
  • Nummers van 1-100 (Numeri da 1 a 100)

Vocabolario ed esercizi

A1:5 Familie (Famiglia)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Praat over familieleden (Parla dei membri della famiglia)
  • Beschrijf je gezinsleden (Descrivi i tuoi familiari)

Vocabolario ed esercizi

A1:6 Je leeftijd zeggen (Dire la tua età)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Iemand naar zijn leeftijd vragen (Chiedere l'età di qualcuno)
  • Zeg hoe oud je bent en wanneer je jarig bent (Di' quanti anni hai e quando è il tuo compleanno)

Vocabolario ed esercizi

A1:7 Beroepen en studies (Professioni e studi)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Beschrijf je beroep (Descrivi la tua professione)
  • Vraag naar iemands beroep (Chiedere la professione di qualcuno)
  • Praat over studies (Parlare degli studi)

Vocabolario ed esercizi

A1:8 Liefde en vriendschap (Amore e amicizia)
Modulo di apprendimento 1 (A1): Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Beschrijf relaties (vriendschappen en romantische relaties) (Descrivi le relazioni (amicizie e quelle romantiche))

Vocabolario ed esercizi

A1:9 Dagen van de week en dagdelen (Giorni della settimana e momenti della giornata)
Modulo di apprendimento 2 (A1): Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • Noem de delen van de dag (Dì le parti della giornata)
  • Leer de namen van de 7 dagen van de week (Impara i nomi dei 7 giorni della settimana)

Vocabolario ed esercizi

A1:10 Het weer (Il tempo)
Modulo di apprendimento 2 (A1): Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • Praat over het weer (Parlare del tempo)
  • Basis weerwoordenschat (Vocabolario meteorologico di base)

Vocabolario ed esercizi

A1:11 Seizoenen, maanden en delen van het jaar (Stagioni, mesi e parti dell'anno)
Modulo di apprendimento 2 (A1): Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • Leer de 4 seizoenen van het jaar (Impara le 4 stagioni dell'anno)
  • Leer de namen van de 12 maanden (Impara i nomi dei 12 mesi)

Vocabolario ed esercizi

A1:12 Rangtelwoorden (Numeri ordinali)
Modulo di apprendimento 2 (A1): Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • Leer de rangtelwoorden. (Impara i numeri ordinali.)

Vocabolario ed esercizi

A1:13 Hoe laat is het? De klok lezen. (Dire l'ora e leggere l'orologio)
Modulo di apprendimento 2 (A1): Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • Vraag en vertel de tijd (Chiedere e dire l'ora)
  • Lees de klok (Leggi l'orologio)

Vocabolario ed esercizi

A1:14 Kalenderdata en feestdagen (Date di calendario e festività)
Modulo di apprendimento 2 (A1): Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • De basisdata en feestdagen (Le date e le festività principali)

Vocabolario ed esercizi

A1:15 Dagelijks eten (Cibo quotidiano)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Noem het voedsel dat we dagelijks consumeren. (Nomina il cibo che consumiamo quotidianamente.)
  • Vertel wat je eet en drinkt. (Di' cosa mangi e bevi.)

Vocabolario ed esercizi

A1:16 Dagelijkse routines (Abitudini giornaliere)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Bespreek de dagelijkse routine (Parla della routine quotidiana)
  • Dagelijkse activiteiten (Attività quotidiane)

Vocabolario ed esercizi

A1:17 Koken (Cucina)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Basis ingrediënten voor koken (Ingredienti di base per cucinare)
  • Verplichtingen uitdrukken (Esprimere obblighi)

Vocabolario ed esercizi

A1:18 Dingen vragen (Chiedere cose)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Hoe vragen te stellen (Come fare domande)
  • Vragen beantwoorden (Rispondere alle domande)
  • Vraagwoorden gebruiken (Usare le parole interrogative)

Vocabolario ed esercizi

A1:19 Prijzen en geld (Prezzi e soldi)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Woordenschat over geld en valuta's (Vocabolario su denaro e valute)
  • Betaalmethoden (Metodi di pagamento)

Vocabolario ed esercizi

A1:20 Boodschappen doen (Fare la spesa)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Dagelijkse eten en drinken (Cibo e bevande quotidiani)
  • Vertel wat je wilt in de supermarkt (Di' cosa vuoi al supermercato)

Vocabolario ed esercizi

A1:21 Kleding (Abbigliamento)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Beschrijf de kleding van de mensen (Descrivi l'abbigliamento delle persone)
  • Kledingvocabulaire (Vocabolario dell'abbigliamento)

Vocabolario ed esercizi

A1:22 Lichaamsdelen (Parti del corpo)
Modulo di apprendimento 3 (A1): Dag tot dag (Ogni giorno)
  • Maak kennis met de basis lichaamsdelen (Conosci le parti fondamentali del corpo)
  • Basisgezondheidsuitdrukkingen (Frasi di base sulla salute)

Vocabolario ed esercizi

A1:23 Fysiek en uiterlijk (Aspetto fisico)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Beschrijf het uiterlijk van mensen (Descrivere l'aspetto fisico delle persone)
  • De overeenkomst van bijvoeglijke naamwoorden (L'accordo degli aggettivi)

Vocabolario ed esercizi

A1:24 Kleuren (Colori)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Basis- en samengestelde kleurnamen (Nomi dei colori base e composti)
  • Objecten beschrijven (Descrivere gli oggetti)
  • Het uiten van voorkeuren en afkeuren (Esprimere gusti e preferenze)

Vocabolario ed esercizi

A1:25 Emoties en gevoelens (Emozioni e sentimenti)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Praat over je gevoelens. (Parla dei tuoi sentimenti.)
  • Uit je emoties. (Esprimi le tue emozioni.)

Vocabolario ed esercizi

A1:26 Zintuigen en waarnemen (Sensi e percezione)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Beschrijf smaak, geur, zicht, geluid en aanraking (Descrivi gusto, olfatto, vista, udito e tatto)
  • Dingen vergelijken (Confrontare le cose)

Vocabolario ed esercizi

A1:27 Vormen en vormen (Forme)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Beschrijf vormen en gedaantes. (Descrivere forme e figure.)
  • Beschrijf basisobjecten. (Descrivere oggetti di base.)

Vocabolario ed esercizi

A1:28 Karakter en persoonlijkheid (Carattere e personalità)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Leer het karakter van mensen te beschrijven. (Impara a descrivere il carattere delle persone.)
  • Praat over persoonlijkheden. (Parla delle personalità.)

Vocabolario ed esercizi

A1:29 Fysieke toestanden en sensaties (Stati e sensazioni fisiche)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Basisbehoeften uiten. (Esprimere bisogni di base.)
  • Vertel hoe je je voelt. (Descrivi il tuo stato fisico.)

Vocabolario ed esercizi

A1:30 Gezondheid (Salute e benessere)
Modulo di apprendimento 4 (A1): Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Basis medische woordenschat. (Vocabolario di base sulla salute.)
  • Uitdrukken van ziekte en pijn. (Esprimere malattia e dolore.)
  • Basis medische woordenschat. (Vocabolario medico di base.)

Vocabolario ed esercizi

A1:31 Delen van het huis (Parti della casa)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • De kamers in een huis (Le stanze in una casa)
  • Beschrijf de verschillende delen van je huis (Descrivi le diverse parti della tua casa)

Vocabolario ed esercizi

A1:32 Meubilair (Mobili)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • Basis woordenlijst meubelstukken (Vocabolario di base dei mobili per la casa)
  • Beschrijf uw huis (Descrivi la tua casa)

Vocabolario ed esercizi

A1:33 Servies (Stoviglie)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • Lijst van tafelgerei (Elenco di stoviglie)
  • De tafel dekken (Apparecchiare la tavola)
  • Keukengerei en servies (Utensili da cucina e stoviglie)

Vocabolario ed esercizi

A1:34 Huishoudelijke apparaten (Elettrodomestici)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • Huishoudelijke apparaten (Elettrodomestici)
  • Elektrische apparaten (Elettrodomestici)

Vocabolario ed esercizi

A1:35 Huisvesting en accommodatie (Alloggio)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • Leer de verschillende soorten accommodaties (Impara i diversi tipi di alloggi)
  • Leer kopen en huren (Impara ad acquistare e affittare)

Vocabolario ed esercizi

A1:36 In de tuin (Nel giardino)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • Leer de namen van gewone planten en bloemen in de tuin. (Impara i nomi delle piante e dei fiori comuni nel giardino.)
  • Werkwoorden gerelateerd aan tuinieren en het telen van groenten. (Verbi relativi al giardinaggio e alla coltivazione di ortaggi.)

Vocabolario ed esercizi

A1:37 Zorgen voor je huisdier. (Prendersi cura dell'animale domestico)
Modulo di apprendimento 5 (A1): Thuis (A casa)
  • Leer de basisdieren (huisdieren) (Impara gli animali di base (animali domestici))

Vocabolario ed esercizi

A1:38 Dagelijkse diensten (Servizi quotidiani)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Praat over alledaagse diensten (Parla dei servizi quotidiani)
  • Basisstadsdiensten (Servizi comunali di base)

Vocabolario ed esercizi

A1:39 Eten bestellen en uit eten gaan (Ordinare cibo e uscire a cena)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Basisgesprekken voeren in een restaurant (Avere conversazioni di base in un ristorante)
  • Reserveer een tafel en bestel iets van het menu (Prenota un tavolo e ordina qualcosa dal menu)

Vocabolario ed esercizi

A1:40 Sport en beweging (Sport ed esercizio fisico)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Leer de sporten (Impara gli sport)
  • Praat over de sporten die je beoefent (Parla degli sport che pratichi)

Vocabolario ed esercizi

A1:41 Hobby's beschrijven (Descrivere gli hobby)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Praat over je hobby's (Parla dei tuoi hobby)
  • Beschrijf activiteiten die je leuk vindt (Descrivi le attività che ti piacciono)
  • Weekendplannen in Spaanse steden (Piani per il fine settimana nelle città spagnole)

Vocabolario ed esercizi

A1:42 Transport (Trasporto)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Leer hoe je het openbaar vervoer gebruikt (Imparare ad usare i mezzi pubblici)
  • Verschillende vervoerswijzen (Diversi modi di trasporto)

Vocabolario ed esercizi

A1:43 Routebeschrijving vragen en geven (Chiedere e dare indicazioni)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Vraag om de weg in een stad (Chiedere indicazioni in una città)
  • Aan een vreemde de weg wijzen (Dare indicazioni a uno sconosciuto)

Vocabolario ed esercizi

A1:44 Muziek en kunst (Musica e arte)
Modulo di apprendimento 6 (A1): De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • Praat over muziek en kunst (Parla di musica e arte)
  • Verschillende kunstvormen (Diverse forme d'arte)

Vocabolario ed esercizi