10K+ studenti - 4.8/5

Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Moduli di apprendimento olandese

Il nostro programma di studi di olandese è suddiviso in 6 moduli di apprendimento per livello CEFR. Ogni modulo di apprendimento ha da 6 a 8 capitoli ed è progettato per essere studiato in 1 o 2 mesi.

    Presentazioni delle lezioni Materiali audio e video Esercizi e fogli di lavoro
Modulo Obiettivi di apprendimento Azioni
Livello: A1
1. Jezelf voorstellen (Presentarsi)
  • Leer hoe je jezelf kan voorstellen bij eerste ontmoetingen. (Impara come presentarti nei primi incontri.)
  • Persoonlijke voornaamwoorden (Pronomi personali)
  • Veelgebruikte basiswerkwoorden (Verbi basilari comunemente usati)
Livello: A1
2. Van uren tot seizoenen (Dalle ore alle stagioni)
  • Praat over seizoenen, weken, maanden (Parla delle stagioni, delle settimane, dei mesi)
  • Vraag en zeg de tijd (Chiedi e dì l'ora)
  • Beschrijf je dag (Descrivi la tua giornata)
Livello: A1
3. Dag tot dag (Ogni giorno)
  • De student kan praten over dagelijkse activiteiten. (Lo studente può parlare delle attività quotidiane.)
  • Basis modale werkwoorden. (Verbi modali di base.)
  • Tegenwoordige tijd vervoeging van regelmatige werkwoorden (Coniugazione dei verbi regolari al presente)
Livello: A1
4. Objecten en mensen beschrijven (Descrivere oggetti e persone)
  • Kleine praatjes over de omgeving. (Chiacchiere sull'ambiente circostante.)
  • Veelvoorkomende bijvoeglijke naamwoorden en voorwerpen. (Aggettivi e oggetti comuni.)
  • Bijvoeglijke naamwoorden, meervouden en aanwijzende voornaamwoorden. (Concordanza degli aggettivi, plurali e pronomi dimostrativi.)
Livello: A1
5. Thuis (A casa)
  • Beschrijf je huis en alle kamers. (Descrivi la tua casa e tutte le stanze.)
  • Basis huisdieren en planten in en rondom het huis. (Animali domestici e piante basilari in e intorno alla casa.)
Livello: A1
6. De stad en het dorp (La città e il villaggio)
  • De student kan spreken over de meest voorkomende dagelijkse situaties in een stad. (Lo studente può parlare delle situazioni quotidiane più comuni in una città.)
  • Vraag en geef aanwijzingen (Chiedere e dare indicazioni)
Livello: A2
1. Reizen: op avontuur! (Viaggiare: nella natura!)
  • Plannen en roosteren (Pianificazione e programmazione)
  • Gebieden (Imperativi)
  • Vakantiewoordenboek (Vocabolario delle vacanze)
Livello: A2
2. Natuur en milieu (Natura e ambiente)
  • Praat over de aarde, planeten en het universum. (Parla della terra, dei pianeti e dell'universo.)
  • Uitgebreide planten- en dierenwoordenschat. (Vocabolario ampliato di piante e animali.)
  • Vergelijkingen en beschrijvingen (Confronti e descrizioni)
Livello: A2
3. De goeie oude tijd (I bei vecchi tempi)
  • Beschrijf gebeurtenissen in het verleden. (Descrivere eventi del passato.)
  • Vertel verhalen en ervaringen. (Racconta storie ed esperienze.)
  • Beschrijf verschillende periodes van je leven. (Descrivi i diversi periodi della tua vita.)
Livello: A2
4. Werk en studie (Lavoro e studio)
  • Dagelijkse werkwoordenschat (Vocabolario del lavoro quotidiano)
  • Een baan vinden en krijgen (Trovare e ottenere un lavoro)
  • Directe en indirecte objecten (Complementi diretti e indiretti)
Livello: A2
5. Toekomstplannen (Piani futuri)
  • Plannen voor de toekomst (Progetti per il futuro)
  • Praten over verschillende levensscenario's (Parlare di diversi scenari di vita)
  • Toekomende werkwoordstijden (Tempi verbali futuri)
Livello: A2
6. Levensstijl (Stile di vita)
  • Praat over je levensstijl (Parla del tuo stile di vita)
  • Ontdek levensstijlen van nu en het verleden (Scopri gli stili di vita di oggi e del passato)