Zingen (cantare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi Condividi Copiato!

Coniugazione di zingen (cantare) per tutti i tempi verbali con frasi di esempio ed esercizi.

Materiali didattici che implementano questo verbo:

Livello: A1

Modulo 6: De stad en het dorp (La città e il villaggio)

Lezione 45: Muziek en kunst (Musica e arte)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Zingen (Cantare)	Gezongen (Cantato)

Tempi verbali

Aantonende wijs

Olandese	Italiano
ik zal gezongen hebben	io avrò cantato
jij zult gezongen hebben/zal gezongen hebben	tu avrai cantato
hij/zij/het zal gezongen hebben	Lui/lei/esso avrà cantato
wij zullen gezongen hebben	Noi avremo cantato
jullie zullen gezongen hebben	voi avrete cantato
zij zullen gezongen hebben	loro avranno cantato

Olandese	Italiano
ik zal gezongen hebben	io avrò cantato
jij zult gezongen hebben/zal gezongen hebben	tu avrai cantato
hij/zij/het zal gezongen hebben	lui/lei/esso avrà cantato
wij zullen gezongen hebben	noi avremo cantato
jullie zullen gezongen hebben	voi avrete cantato
zij zullen gezongen hebben	loro avranno cantato

Conditionele wijs

Olandese	Italiano
ik zou gezongen hebben	avrei cantato
jij zou gezongen hebben	tu avresti cantato
hij/zij/het zou gezongen hebben	lui/lei avrebbe cantato
wij zouden gezongen hebben	noi avremmo cantato
jullie zouden gezongen hebben	voi avreste cantato
zij zouden gezongen hebben	loro avrebbero cantato

Imperatief (gebiedende wijs)

Olandese	Italiano
Zing!	Canta