10K+ studenti - 4.8/5
Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Linee guida per l'insegnamento +/- 15 minuti

Audio e video

  1. Uso dopo una preposizione: es. met haar, voor ons.
  2. Sostituire un sostantivo: 'Ik zie Jan' → 'Ik zie hem'.
  3. Uso a seconda della persona e del numero: 'ik' → 'mij', 'zij' → 'haar'.
Persoon (Persona)Enkelvoud (singolare)Meervoud (plurale)
1.mij/meons
2.jou/jejullie/je
3.hem/haarhen/hun/ze

Eccezioni!

  1. 'hun' wordt gebruikt als meewerkend voorwerp: 'Ik geef hun een boek'.

Esercizio 1: Persoonlijke voornaamwoorden: voorwerp (mij, jou, hem,...)

Istruzione: Inserisci la parola corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

jou, hen, mij, hem, haar

1. 3. enkelvoud (v):
We gaan met ... naar de stad.
(Andiamo in città con lei.)
2. 3. enkelvoud (m):
Geef jij de sleutel aan ...?
(Gli dai la chiave?)
3. 3. enkelvoud (m):
Heb je mijn jas gezien? Nee, ik heb ... niet.
(Hai visto il mio cappotto? No, non ce l'ho.)
4. 3. meervoud:
Ik zie Jan en Kees. Ik zie ... lopen.
(Vedo Jan e Kees. Li vedo camminare.)
5. 1. enkelvoud:
Heeft u een boodschap voor ...?
(Hai un messaggio per me?)
6. 2. enkelvoud:
Ik heb een cadeau voor ... gekocht.
(Ho comprato un regalo per te.)
7. 2. enkelvoud:
Peter, ik heb iets voor ... meegenomen.
(Pietro, ho portato qualcosa per te.)
8. 3. enkelvoud (v):
Mijn moeder is ziek. Ik ga naar ... toe.
(Mia madre è malata. Vado da lei.)

Esercizio 2: Scelta multipla

Istruzione: Scegli la soluzione corretta

1. Ik koop een jas voor ___.

(Compro un cappotto per lei.)

2. Kun je met ___ naar de winkel komen?

(Puoi venire al negozio con me?)

3. Ik geef ___ het t-shirt.

(Gli do la maglietta.)

4. Wij wachten op ___ bij de paskamer.

(Ti aspettiamo nel camerino.)

5. Hij zoekt het jasje voor ___.

(Lui cerca la giacca per me.)

6. De verkoopster toont de broek aan ___.

(La commessa gli mostra i pantaloni.)