Wonen (abitare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Coniugazione di wonen (abitare) per tutti i tempi verbali con frasi di esempio ed esercizi.

 Wonen (abitare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Materiali didattici che implementano questo verbo:

Livello: A1

Modulo 1: Jezelf voorstellen (Presentarsi)

Lezione 3: Waar kom je vandaan? (Di dove sei?)

Infinitief Voltooid deelwoord
Wonen (abitare) Gewoond (Abitare)

Tempi verbali

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Olandese Italiano
(ik) woon io abito
(jij) woont/woon tu abiti
(hij/zij/het) woont lui/lei/esso abita
(wij) wonen noi abitiamo
(jullie) wonen voi abitate
(zij) wonen loro abitano

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Olandese Italiano
(ik) woonde io abitavo
(jij) woonde tu abitavi
(hij/zij/het) woonde lui/lei/esso abitava
(wij) woonden noi abitavamo
(jullie) woonden voi abitavate
(zij) woonden loro abitavano

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Olandese Italiano
(ik) heb gewoond io ho abitato
(jij) hebt/heb gewoond tu hai abitato
(hij/zij/het) heeft gewoond lui/lei/esso ha abitato
(wij) hebben gewoond noi abbiamo abitato
(jullie) hebben gewoond voi avete abitato
(zij) hebben gewoond loro hanno abitato

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Olandese Italiano
(ik) heb gewoond io ho abitato
(jij) hebt/heb gewoond tu hai abitato
(hij/zij/het) heeft gewoond lui/lei/esso ha abitato
(wij) hebben gewoond noi abbiamo abitato
(jullie) hebben gewoond voi avete abitato
(zij) hebben gewoond loro hanno abitato

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Olandese Italiano
(ik) zal gewoond hebben io avrò abitato
(jij) zult/zal gewoond hebben tu avrai abitato
(hij/zij/het) zal gewoond hebben lui/lei/esso avrà abitato
(wij) zullen gewoond hebben noi avremo abitato
(jullie) zullen gewoond hebben voi avrete abitato
(zij) zullen gewoond hebben loro avranno abitato

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Olandese Italiano
(ik) zal gewoond hebben io avrò abitato
(jij) zult/zal gewoond hebben tu avrai abitato
(hij/zij/het) zal gewoond hebben lui/lei/esso avrà abitato
(wij) zullen gewoond hebben noi avremo abitato
(jullie) zullen gewoond hebben voi avrete abitato
(zij) zullen gewoond hebben loro avranno abitato
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Olandese Italiano
(ik) zou wonen io abiterei
(jij) zou wonen tu abiteresti
(hij/zij/het) zou wonen lui/lei/esso abiterebbe
(wij) zouden wonen noi abiteremmo
(jullie) zouden wonen voi abitereste
(zij) zouden wonen loro abiterebbero

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Olandese Italiano
(ik) zou gewoond hebben io avrei abitato
(jij) zou gewoond hebben tu avresti abitato
(hij/zij/het) zou gewoond hebben lui/lei/esso avrebbe abitato
(wij) zouden gewoond hebben noi avremmo abitato
(jullie) zouden gewoond hebben voi avreste abitato
(zij) zouden gewoond hebben loro avrebbero abitato
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Olandese Italiano
Woon! Abita