10K+ studenti - 4.8/5
Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Verhuizen (traslocare) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Presente indicativo, indicativo)

Verhuizen (traslocare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Verhuizen - Coniugazione di traslocare in olandese: Tavola di coniugazione, esempi ed esercizi nel presente continuo, modo indicativo (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Presente indicativo, indicativo)

Tutte le coniugazioni e i tempi: Verhuizen (traslocare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Programma: lezione di olandese - Ons huis (La nostra casa)

Coniugazione di traslocare nel tempo presente semplice

Olandese Italiano
(ik) verhuis / verhuis io trasloco
(jij) verhuist / verhuis tu traslochi
(hij/zij/het) verhuist lui/lei/esso trasloca
(wij) verhuizen noi traslochiamo
(jullie) verhuizen voi traslocate
(zij) verhuizen loro traslocano

Frasi di esempio

Olandese Italiano
Ik verhuis deze week naar een huis met een grote tuin. Mi sto trasferendo questa settimana in una casa con un grande giardino.
Jij verhuist naar de straat met de witte muren. Ti trasferisci nella strada con i muri bianchi.
Hij verhuist morgen naar de woning met de brede gang. Si trasferisce domani nella casa con il corridoio largo.
Wij verhuizen naar het huis met de mooie eetkamer. Ci trasferiamo nella casa con la bella sala da pranzo.
Jullie verhuizen naar een huis met een schone woonkamer. Vi trasferite in una casa con un soggiorno pulito.
Zij verhuizen binnenkort naar een huis met een garage. Traslocano presto in una casa con un garage.

Esercizio: Coniugazione verbale

Istruzione: Scegli la forma corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

verhuis, <strong>verhuis, verhuizen, verhuist

1.
Zij... binnenkort naar een huis met een garage.
(Traslocano presto in una casa con un garage.)
2.
Jullie... naar een huis met een schone woonkamer.
(Vi trasferite in una casa con un soggiorno pulito.)
3.
Wij... naar het huis met de mooie eetkamer.
(Ci trasferiamo nella casa con la bella sala da pranzo.)
4.
Hij... morgen naar de woning met de brede gang.
(Si trasferisce domani nella casa con il corridoio largo.)
5.
Jij ...t naar de straat met de witte muren.
(Ti trasferisci nella strada con i muri bianchi.)
6.
Ik ... deze week naar een huis met een grote tuin.
(Mi sto trasferendo questa settimana in una casa con un grande giardino.)