Uitchecken (fare il check-out) - Coniugazione dei verbi ed esercizi Condividi Copiato!

Coniugazione di uitchecken (fare il check-out) per tutti i tempi verbali con frasi di esempio ed esercizi.

Materiali didattici che implementano questo verbo:

Livello: A2

Modulo 1: Reizen: op avontuur! (Viaggiare: nella natura!)

Lezione 6: Op hotel (In hotel)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Uitchecken (Fare il check-out)	Uitgecheckt (Fatto il check-out)

Tempi verbali

Aantonende wijs

Olandese	Italiano
(ik) check uit	io faccio il check-out
(jij) checkt uit / check jij uit	tu fai il check-out / fai tu il check-out
(hij/zij/het) checkt uit	lui/lei/esso fa il check-out
(wij) checken uit	noi facciamo il check-out
(jullie) checken uit	voi fate il check-out
(zij) checken uit	loro fanno il check-out

Olandese	Italiano
(ik) checkte uit	io feci il check-out
(jij) checkte uit / checkte uit	tu hai fatto il check-out
(hij/zij/het) checkte uit	lui/lei/esso ha fatto il check-out
(wij) checkten uit	noi facevamo il check-out
(jullie) checkten uit	voi facevate il check-out
(zij) checkten uit	loro fecero il check-out

Olandese	Italiano
(ik) heb uitgecheckt	io ho fatto il check-out
(jij) hebt uitgecheckt / hebt uitgecheckt	tu hai fatto il check-out
(hij/zij/het) heeft uitgecheckt	lui/lei/esso ha fatto il check-out
(wij) hebben uitgecheckt	noi abbiamo fatto il check-out
(jullie) hebben uitgecheckt	voi avete fatto il check-out
(zij) hebben uitgecheckt	loro hanno fatto il check-out

Olandese	Italiano
(ik) heb uit-ge-checkt	io ho fatto il check-out
(jij) hebt uit-ge-checkt / hebt uitgecheckt	tu hai fatto il check-out
(hij/zij/het) heeft uit-ge-checkt / heeft uitgecheckt	lui/lei/esso ha fatto il check-out
(wij) hebben uit-ge-checkt / hebben uitgecheckt	noi abbiamo fatto il check-out
(jullie) hebben uit-ge-checkt / hebben uitgecheckt	voi avete fatto il check-out
(zij) hebben uit-ge-checkt / hebben uitgecheckt	loro hanno fatto il check-out

Olandese	Italiano
(ik) zal uitchecken	io farò il check-out
(jij) zult uitchecken / zal uitchecken	tu farai il check-out
(hij/zij/het) zal uitchecken	lui/lei/esso farà il check-out
(wij) zullen uitchecken	noi faremo il check-out
(jullie) zullen uitchecken	voi farete il check-out
(zij) zullen uitchecken	loro faranno il check-out

Olandese	Italiano
(ik) zal hebben uitgecheckt	io avrò fatto il check-out
(jij) zult hebben uitgecheckt / zul hebben uitgecheckt	tu avrai fatto il check-out
(hij/zij/het) zal hebben uitgecheckt	lui/lei/esso avrà fatto il check-out
(wij) zullen hebben uitgecheckt	noi avremo fatto il check-out
(jullie) zullen hebben uitgecheckt	voi avrete fatto il check-out
(zij) zullen hebben uitgecheckt	loro avranno fatto il check-out

Conditionele wijs

Olandese	Italiano
(ik) zou zijn uitgecheckt	io farei il check-out
(jij) zou zijn uitgecheckt	tu faresti il check-out
(hij/zij/het) zou zijn uitgecheckt	lui/lei/esso farebbe il check-out
(wij) zouden zijn uitgecheckt	noi faremmo il check-out
(jullie) zouden zijn uitgecheckt	voi fareste il check-out
(zij) zouden zijn uitgecheckt	loro farebbero il check-out

Olandese	Italiano
ik zou uitgecheckt hebben	avrei fatto il check-out
jij zou uitgecheckt hebben	tu avresti fatto il check-out
hij/zij/het zou uitgecheckt hebben	lui/lei avrebbe fatto il check-out
wij zouden uitgecheckt hebben	noi avremmo fatto il check-out
jullie zouden uitgecheckt hebben	voi avreste fatto il check-out
zij zouden uitgecheckt hebben	loro avrebbero fatto il check-out

Imperatief (gebiedende wijs)

Olandese	Italiano
Check uit!	fai il check-out