10K+ studenti - 4.8/5
Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Luisteren (ascoltare) - Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Presente indicativo, indicativo)

Luisteren (ascoltare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Luisteren - Coniugazione di Ascoltare in olandese: Tabella di coniugazione, esempi ed esercizi nel presente continuo, tempo del modo indicativo (Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs).

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT), aantonende wijs (Presente indicativo, indicativo)

Tutte le coniugazioni e i tempi: Luisteren (ascoltare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Programma: lezione di olandese - Hobby's beschrijven (Descrivere gli hobby)

Coniugazione di ascoltare nel tempo presente

Olandese Italiano
(ik) luister io ascolto
(jij) luister/luistert tu ascolti
(hij/zij/het) luistert lui/lei/esso ascolta
(wij) luisteren noi ascoltiamo
(jullie) luisteren voi ascoltate
(zij) luisteren loro ascoltano

Frasi di esempio

Olandese Italiano
Ik luister naar de richting van het station. Ascolto la direzione della stazione.
Luister jij goed als je naar linksaf moet gaan? Ascolti bene quando devi svoltare a sinistra?
Hij luistert naar het geluid van de tram. Lui ascolta il suono del tram.
Wij luisteren naar het adres van het park. Stiamo ascoltando l'indirizzo del parco.
Luisteren jullie wanneer iemand stopt bij de halte? Ascoltate quando qualcuno si ferma alla fermata?
Zij luisteren altijd goed in het centrum. Loro ascoltano sempre bene nel centro.

Esercizio: Coniugazione verbale

Istruzione: Scegli la forma corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

luistert, luisteren, luister

1.
Zij ... altijd goed in het centrum.
(Loro ascoltano sempre bene nel centro.)
2.
... jij goed als je naar linksaf moet gaan?
(Ascolti bene quando devi svoltare a sinistra?)
3.
Ik ... naar de richting van het station.
(Ascolto la direzione della stazione.)
4.
Wij ... naar het adres van het park.
(Stiamo ascoltando l'indirizzo del parco.)
5.
Hij ... naar het geluid van de tram.
(Lui ascolta il suono del tram.)
6.
... jullie wanneer iemand stopt bij de halte?
(Ascoltate quando qualcuno si ferma alla fermata?)