Geven (dare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi Condividi Copiato!

Coniugazione di geven (dare) per tutti i tempi verbali con frasi di esempio ed esercizi.

Materiali didattici che implementano questo verbo:

Livello: A1

Modulo 1: Jezelf voorstellen (Presentarsi)

Lezione 8: Adres en contactgegevens (Indirizzo e recapiti)

Infinitief	Voltooid deelwoord
Geven (Dare)	Gegeven (dare)

Tempi verbali

Aantonende wijs

Olandese	Italiano
(ik) heb gegeven	io ho dato
(jij) hebt gegeven/heb je gegeven	tu hai dato/hai dato
(hij/zij/het) heeft gegeven	lui/lei/esso ha dato
(wij) hebben gegeven	noi abbiamo dato
(jullie) hebben gegeven	voi avete dato
(zij) hebben gegeven	loro hanno dato

Olandese	Italiano
(ik) zal gegeven hebben	io avrò dato
(jij) zult gegeven hebben / zal gegeven hebben	tu avrai dato
(hij/zij/het) zal gegeven hebben	lui/lei/esso avrà dato
(wij) zullen gegeven hebben	noi daremo
(jullie) zullen gegeven hebben	voi darete
(zij) zullen gegeven hebben	loro avranno dato

Olandese	Italiano
(ik) zal hebben gegeven	io avrò dato
(jij) zult/zal hebben gegeven	tu avrai dato
(hij/zij/het) zal hebben gegeven	lui/lei/esso avrà dato
(wij) zullen hebben gegeven	noi avremo dato
(jullie) zullen hebben gegeven	voi avrete dato
(zij) zullen hebben gegeven	loro avranno dato

Conditionele wijs

Olandese	Italiano
(ik) zou gegeven hebben	io avrei dato
(jij) zou gegeven hebben	tu avresti dato
(hij/zij/het) zou gegeven hebben	lui/lei/esso avrebbe dato
(wij) zouden gegeven hebben	noi avremmo dato
(jullie) zouden gegeven hebben	voi avreste dato
(zij) zouden gegeven hebben	loro avrebbero dato

Imperatief (gebiedende wijs)

Olandese	Italiano
Geef!	dai