10K+ studenti - 4.8/5
Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Gebruiken (usare) - Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Passato prossimo, indicativo)

Gebruiken (usare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Gebruiken - Coniugazione di Usare in olandese: Tabella di coniugazione, esempi ed esercizi nel passato prossimo, tempo modo indicativo. (Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs).

Voltooid verleden tijd (VVT), aantonende wijs (Passato prossimo, indicativo)

Tutte le coniugazioni e i tempi: Gebruiken (usare) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Programma: lezione di olandese - Dagelijkse diensten (Servizi quotidiani)

Coniugazione di usare nel passato prossimo

Olandese Italiano
ik heb gebruikt ho usato
jij hebt/gebruikt tu hai usato
hij/zij/het heeft gebruikt Lui/lei/esso ha usato
wij hebben gebruikt noi abbiamo usato
jullie hebben gebruikt voi avete usato
zij hebben gebruikt loro hanno usato

Frasi di esempio

Olandese Italiano
Ik heb het recept gebruikt in de keuken. Ho usato la ricetta in cucina.
Heb jij de spoedlijn gebruikt bij het ziekenhuis? Hai usato la linea d'emergenza dell'ospedale?
Hij heeft het nieuwe medicijn gebruikt bij de apotheek. Lui ha usato il nuovo medicinale in farmacia.
Wij hebben de kaart gebruikt in de bibliotheek. Abbiamo usato la carta nella biblioteca.
Hebben jullie de apparaten gebruikt in de sportschool? Avete usato gli apparecchi in palestra?
Zij hebben de openingstijden gebruikt voor de universiteit. Loro hanno usato gli orari di apertura per l'università.

Esercizio: Coniugazione verbale

Istruzione: Scegli la forma corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

heeft, hebben, gebruikt, heb

1.
Ik ... het recept ... in de keuken.
(Ho usato la ricetta in cucina.)
2.
... jullie de apparaten ... in de sportschool?
(Avete usato gli apparecchi in palestra?)
3.
Heb jij de spoedlijn ... bij het ziekenhuis?
(Hai usato la linea d'emergenza dell'ospedale?)
4.
Hij ... het nieuwe medicijn ... bij de apotheek.
(Lui ha usato il nuovo medicinale in farmacia.)
5.
Zij ... de openingstijden ... voor de universiteit.
(Loro hanno usato gli orari di apertura per l'università.)
6.
Wij ... de kaart ... in de bibliotheek.
(Abbiamo usato la carta nella biblioteca.)