10K+ studenti - 4.8/5

Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Boodschappen doen (fare la spesa) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Coniugazione di boodschappen doen (fare la spesa) per tutti i tempi verbali con frasi di esempio ed esercizi.

 Boodschappen doen (fare la spesa) - Coniugazione dei verbi ed esercizi

Materiali didattici che implementano questo verbo:

Livello: A1

Modulo 3: Dag tot dag (Ogni giorno)

Lezione 20: Boodschappen doen (Fare la spesa)

Infinitief Voltooid deelwoord
Boodschappen doen (Fare la spesa) Boodschappen gedaan (Caricamento della traduzione...)

Tempi verbali

Aantonende wijs

Onvoltooid tegenwoordige tijd (OTT) 

Olandese Italiano
ik doe boodschappen faccio la spesa
jij doet boodschappen tu fai la spesa
hij/zij/het doet boodschappen lui/lei fa la spesa
wij doen boodschappen noi facciamo la spesa
jullie doen boodschappen voi fate la spesa
zij doen boodschappen Loro fanno la spesa

Onvoltooid verleden tijd (OVT) 

Olandese Italiano
ik deed boodschappen Io facevo la spesa.
jij deed boodschappen tu facevi la spesa
hij/zij/het deed boodschappen Lui/lei fece la spesa
wij deden boodschappen Noi facevamo la spesa
jullie deden boodschappen voi facevate la spesa
zij deden boodschappen loro facevano la spesa

Voltooid tegenwoordige tijd (VTT) 

Olandese Italiano
ik heb boodschappen gedaan ho fatto la spesa
jij hebt boodschappen gedaan tu hai fatto la spesa
hij/zij/het heeft boodschappen gedaan Lui/lei ha fatto la spesa
wij hebben boodschappen gedaan noi abbiamo fatto la spesa
jullie hebben boodschappen gedaan Avete fatto la spesa.
zij hebben boodschappen gedaan loro hanno fatto la spesa

Voltooid verleden tijd (VVT) 

Olandese Italiano
ik heb boodschappen gedaan Ho fatto la spesa
jij hebt boodschappen gedaan tu hai fatto la spesa
hij/zij/het heeft boodschappen gedaan lui/lei ha fatto la spesa
wij hebben boodschappen gedaan noi abbiamo fatto la spesa
jullie hebben boodschappen gedaan voi avete fatto la spesa
zij hebben boodschappen gedaan Loro hanno fatto la spesa.

Onvoltooid toekomende tijd (OTTk) 

Olandese Italiano
ik zal boodschappen hebben gedaan avrò fatto la spesa
jij zult/zal boodschappen hebben gedaan tu avrai fatto la spesa
hij/zij/het zal boodschappen hebben gedaan Lui/lei/esso avrà fatto la spesa
wij zullen boodschappen hebben gedaan noi avremo fatto la spesa
jullie zullen boodschappen hebben gedaan voi avrete fatto la spesa
zij zullen boodschappen hebben gedaan Loro avranno fatto la spesa

Voltooid toekomende tijd (VTTk) 

Olandese Italiano
ik zal boodschappen gedaan hebben io avrò fatto la spesa
jij zal boodschappen gedaan hebben tu avrai fatto la spesa
hij/zij/het zal boodschappen gedaan hebben lui/lei avrà fatto la spesa
wij zullen boodschappen gedaan hebben noi avremo fatto la spesa
jullie zullen boodschappen gedaan hebben voi avrete fatto la spesa
zij zullen boodschappen gedaan hebben loro avranno fatto la spesa
Conditionele wijs

Conditionele Tegenwoordige Tijd (CTT) 

Olandese Italiano
ik zou boodschappen doen Io farei la spesa
jij zou boodschappen doen tu faresti la spesa
hij/zij/het zou boodschappen doen lui/lei farebbe la spesa
wij zouden boodschappen doen Noi faremo la spesa
jullie zouden boodschappen doen voi fareste la spesa
zij zouden boodschappen doen loro farebbero la spesa

Conditionele Verleden Tijd (CVT) 

Olandese Italiano
ik zou boodschappen gedaan hebben avrei fatto la spesa
jij zou boodschappen gedaan hebben tu avresti fatto la spesa
hij/zij/het zou boodschappen gedaan hebben Lui/lei avrebbe fatto la spesa
wij zouden boodschappen gedaan hebben noi avremmo fatto la spesa
jullie zouden boodschappen gedaan hebben voi avreste fatto la spesa
zij zouden boodschappen gedaan hebben Loro avrebbero fatto la spesa
Imperatief (gebiedende wijs)

Gebiedende wijs 

Olandese Italiano
Doe Boodschappen! Fai la spesa