10K+ studenti - 4.8/5
Impara con un insegnante Materiali didattici inclusi Esercitati nella conversazione

Linee guida per l'insegnamento +/- 15 minuti

Audio e video

  1. Una congiunzione può stare tra due elementi della frase della stessa natura.
VoegwoordGebruikVoorbeeld
EnVoegt twee delen samen (Unisce due parti)Ik eet brood en kaas.
MaarTegenstelling (Contrasto)Ik wil soep, maar ik heb geen lepel.
OfKeuze (Scelta)Wil je thee of koffie?
WantReden (Ragione)Ik eet soep, want het is koud.

Esercizio 1: Nevenschikkende voegwoorden (en, maar, of, want)

Istruzione: Inserisci la parola corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

of, maar, en, want

1.
Hij heeft honger, ... hij heeft niet ontbeten.
(Ha fame, perché non ha fatto colazione.)
2.
Hij drinkt koffie, ... zonder suiker.
(Lui beve il caffè, ma senza zucchero.)
3.
Wil je rijst ... aardappelen?
(Vuoi riso o patate?)
4.
Zij koopt een jas, ... het is koud.
(Lei compra un cappotto, perché fa freddo.)
5.
Ik lees een boek ... luister naar muziek.
(Leggo un libro e ascolto della musica.)
6.
Ik eet graag brood ... kaas.
(Mi piace mangiare pane e formaggio.)
7.
Ik drink thee, ... ik lust geen koffie.
(Bevo tè, perché non mi piace il caffè.)

Esercizio 2: Scelta multipla

Istruzione: Scegli la soluzione corretta

1. Ik drink koffie ___ ik eet brood 's ochtends.

(Bevo caffè e mangio pane la mattina.)

2. Ik wil thee, ___ ik heb geen suiker.

(Voglio del tè, ma non ho zucchero.)

3. Wil je kaas ___ ham op je brood?

(Vuoi il formaggio o il prosciutto sul pane?)

4. Ik eet soep ___ het is koud buiten.

(Mangio zuppa, perché fuori fa freddo.)

5. Ik drink water ___ ik neem een appel als tussendoortje.

(Bevo acqua e prendo una mela come spuntino.)

6. Ik wil koffie ___ thee na het eten.

(Voglio caffè o tè dopo aver mangiato.)