Verbi modali (moeten, kunnen, mogen)

I verbi modali come moeten, kunnen e mogen indicano obblighi, possibilità e permessi.

Grammatica: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)

A1 Olandese Verbi modali

Livello: A1

Modulo 3: Dag tot dag (Ogni giorno)

Lezione 17: Koken (Cucina)

Linee guida per l'insegnamento +/- 15 minuti

Audio e video

Audio con traduzioni
Audio con traduzioni

  1. Moeten indica obblighi, come in 'Je moet op tijd komen'.
  2. Potere viene utilizzato per possibilità o capacità, come 'Io posso cucinare'.
  3. Mogen esprime permesso o divieto, come 'Je mag hier niet roken'.
Persoon (Persona)Moeten (dovere)Kunnen (potere)Mogen (Potere)
Ikmoet (deve)kan (può)mag (può)
Jijmoet (deve)kan (può)mag (può)
Hij/Zij/Hetmoet (deve)kan (può)mag (può)
Wijmoeten (dovere)kunnen (potere)mogen (potere)
Julliemoeten (dovere)kunnen (potere)mogen (potere)
Zijmoeten (dovere)kunnen (potere)mogen (potere)

Esercizio 1: Modale werkwoorden (moeten, kunnen, mogen)

Istruzione: Inserisci la parola corretta.

Mostra la traduzione Mostra le risposte

mogen, kan, moet, mag

1.
Je ... op tijd op school zijn.
(Devi essere puntuale a scuola.)
2.
Jullie ... niet vergeten de olie toe te voegen.
(Non dovete dimenticare di aggiungere l'olio.)
3.
Ik ... goed dansen.
(So che ballare bene.)
4.
Hij ... vandaag niet naar de les komen.
(Oggi non può venire a lezione.)
5.
Hij ... elke dag om 7 uur opstaan.
(Deve alzarsi ogni giorno alle 7.)
6.
Je ... de boter smelten voor het recept.
(Devi sciogliere il burro per la ricetta.)
7.
Je ... niet roken in het restaurant.
(Non si può fumare nel ristorante.)

Esercizio 2: Tradurre e usare in una frase

Istruzione: Scegli una parola, traducila e usala in una frase o dialogo.

1

moet


devi

2

mogen


dovete

3

mag


puoi

4

kan


può